Kinderspel in Oostkapelle

THEMAKRANT SPELEN (editie 12, JUNI 2022)
door Margreeth Ernens

Rinus Bimmel bladert in een van zijn albums.

De plakboeken worden vrijwel meteen tevoorschijn gehaald want Rinus Bimmel (87), geboren, getogen en nog steeds woonachtig in Oostkapelle, deelt graag zijn herinneringen.

De albums zitten vol knipsels, foto’s en geschreven herinneringen over de geschiedenis van Oostkapelle. Rinus heeft de boeken in thema’s ingedeeld en weet feilloos waar hij een bepaald onderwerp moet zoeken. Hij vertelt dat hij de foto’s in zijn boeken plakte met ouwel (snoeppapier). ,,Als je ze dan los haalt, beschadigt er niets. Dat vond ik wel belangrijk.’’

Rinus was vroeger wijkkruidenier en ging bij de mensen langs. ,,Daar heb ik een duidelijk handschrift aan overgehouden, want je moest natuurlijk geen fouten maken als je de klantenboekjes invulde. Het moest ook goed leesbaar zijn, want anders leidde dát weer tot fouten.’’ Op zijn tochten ‘hoorde hij nogal eens wat’ en dat schreef hij dan vaak op. ,,Ik hou van geschiedenis en verhalen. Vroeger hadden wij een ontmoetingsplek bij het Goudviskommetje in Berkenbosch. Dat was een grote vijver met goudvissen. Je kon helemaal rond die vijver lopen en er stonden zes banken. Wij, Oostkapelaars, konden er gratis naar toe,  maar als je ‘van buiten’ kwam, moest je betalen. De jongelui gingen daar naar toe, het was een mooie plek in het bos, vooral ‘s zomers, om elkaar te ontmoeten… Je zou het tegenwoordig een hangplek noemen.’’

Op de foto

Rinus en Leintje Bimmel.

Zijn vrouw Leintje (86) vertelt lachend dat je vroeger, als je eenmaal verkering had, (‘aan verloven deden we niet’) vaak door een fotograaf een foto liet maken. Een vriend van hen had weliswaar verkering, maar ging toch apart op de foto, ‘want als die verkering uitgaat, sta je daar je hele leven samen op’. ,,Ja, een foto laten maken was een dure geschiedenis hoor, dat deed je niet zomaar. En niemand waagde het om zijn naam achterop te schrijven, dat dééd je niet, dat mocht niet op zo’n dure foto. Vandaar dat je van veel foto’s nu niet meer weet wie er eigenlijk op staat.’’

Privémuseumpje

Achter hun huis staat een kleine container, omgebouwd tot privémuseumpje. Hierin heeft Rinus een kruinenierswinkeltje nagebouwd. Blikken, allerlei soorten koffie, thee, gedroogde tabaksplanten (‘die stuurden we dan op en dan maakten ze er tabak van om te roken’), verzamelalbums van bijvoorbeeld Verkade (‘we hadden natuurlijk die plaatjes die je bij de boodschappen uitdeelde’), kortom, je kunt het zo gek niet verzinnen of het staat in het museumpje. De sfeer van vroeger is er bijna tastbaar.

Die sfeer komt ook naar voren uit de plakboeken. Eén van de thema’s in de boeken van Rinus is kinderspelletjes, ook het thema van ons juninummer van Zeeuws Weerzien. Hij beschreef er heel wat (en deelde ze zelfs in subthema’s in):

Spelen op het schoolplein

1 Bokje springen met of zonder klompen aan: over een ander gebogen kind heen springen

2 Tikje aan een slinger: Dit was een soort tikkertje. Degene die het spel begon, tikte een tweede kind aan, en hand in hand ging het duo verder. De eerste speler tikte een derde kind aan, dat gaf het tweede kind ook weer een hand, en zo verder. De slinger van kinderen moest steeds meer samenwerken om de laatste vrije kinderen in te sluiten, zodat de tikker hen ook kon raken.

3 De boom wordt alsmaar dikker en dikker: Dit speelde je ook met een sliert kinderen die elkaars hand vasthielden.

4 Iemand genade laten vragen met stoeien: De formule die de arme verliezer daarbij moest opzeggen begon met: ‘Genade gerecht’, gevolgd door een variant op ‘ik ben slecht’. Ook werd wel gezegd: ‘Genade gerecht, potje met inkt’, dan je naam, en dan ‘stinkt’.

5 Knikkeren met kalken knikkers. Een mooie glazen knikker (bollekèt) was soms wel tien kalken knikkers waard. Een kalken knikker was dofbruin of grijs en gemaakt van gebakken aardewerk.

6 Een hinkelbaan maken en hinkelen. Dat werd gedaan door jongens en meisjes.

De kinderen in de jaren dertig en veertig hadden weinig echt speelgoed. Als je iets wilde hebben, moest je dat zelf maken. ,,Het enige cadeau dat ik ooit kreeg was een legpuzzel, toen ik tien werd. Die heb ik nog steeds.’’ De meeste jongens hadden een zakmes, of klapmes. Het mes mocht niet mee naar school, het hoorde bij je oude kleren die je aandeed als je ging spelen.

Spelen op straat

1 Vliegeren: van dunne latjes van de timmerman (afvalhout dat hij soms gratis weggaf) en oude kranten kon je een vlieger maken. Alleen het vliegertouw moest je kopen in het dorp. Gewoon touw was te zwaar om mee te kunnen vliegeren.

2 Een katapult maken en schieten met erwten, bonen of kleine steentjes. Voor een katapult had je een stukje hout nodig (bijna zo dik als je pols), met twee zijtakjes. De jongens vroegen dan bij de fietsenmaker om een oude fietsband. Van dat elastische rubber kon je stukjes snijden die je vastmaakte aan je katapult. Met een katapult werd gemikt op vogels.

3 Met je mes figuren snijden in een stok.

4 Een fluit maken van een flierstok (fluitenkruid). Flierstokken groeiden in groten getale langs de Dunoweg in de lente. Om een fluit te maken had je een dikke stengel nodig. Daar werden overdwars inkepingen in gemaakt. Zo’n fluitje bracht een scherp geluid voort.

5 Knikkeren

6 Hoepelen met een oud fietswiel. Het was natuurlijk de bedoeling om het wiel zo lang mogelijk te laten rijden. Je sloeg er tegen met een stok. Tegenwoordig doen ze hoepels rond hun middel, maar dat deden wij niet.

7 Een vierwielkar maken

8 Vogelnestjes zoeken. De nestjes haalden we uit. Als je veel eitjes had gevonden, kon je een mooie krans maken van de leeggeblazen eitjes.

9 Tollen. Met een stokje van ca 50 cm waar een zwieptouw aan zat, sloeg je tegen de tol om hem te laten draaien. Degene wiens tol het langste draaide, was winnaar.

10 Bellen blazen. Dit deed je met een stenen pijpje en een sopje van zachte zeep. Een nieuw pijpje kostte in de winkel 1 cent.

11 Draaien met het touw als de meisjes gingen touwtjespringen. De meisjes waren niet zo gauw tevreden met draaiers. Maar als je een meisje leuk vond, deed je als jongen natuurlijk je best om netjes en niet te hoog te draaien. Jongens deden niet mee met springen.

12 Pijl en boog maken en ermee schieten.

13 Landverovertje: Dit speelden we in de oorlogsperiode 40-45. De beide partijen in dit spel heetten Duitsland en Engeland. Als er geen Duitsers binnen gehoorsafstand waren, was de winnaar Engeland!

14 Pakjes leggen: je bond een dun touwtje aan een oude portemonnee, legde die op de weg en verstopte je in de slootkant. Zodra er een fietser afstapte om de portemonnee te pakken, trok je snel de portemonnee naar je toe.

Als kind moest je ook meehelpen in het huishouden, bijvoorbeeld met wieden, of helpen op het land bij de oogst. Meisjes leerden al heel jong breien, haken en borduren. Met restjes wol kon dan natuurlijk ook wel eens een pop worden aangekleed. Dat waren doorgaans lappenpoppen, maar soms hadden ze een stenen hoofd. Plastic werd pas na de Tweede Wereldoorlog uitgevonden.

De bokkenkar heeft een prominente plek in het album.

1 Reactie
  • Marijke
    Geplaatst op 09:30h, 08 juni Beantwoorden

    Leuk om te lezen!
    We gaan op dit moment vaak met de speelgoedkoffer op pad.
    Horen dan veel leuke verhalen over de spelletjes van vroeger.
    Leuk om te horen dat sommige spelletjes generaties lang meegaan.

Geef een reactie