In de vakantie groeide het graan

THEMAKRANT VAKANTIE (editie 21, ZOMER 2024)

 

Vakantie werd nog met een c geschreven. De eerste tenten leken zo uit het depot van het Ministerie van Defensie gevist. Caravans waren kotjes op wielen waarin je niet rechtop kon staan. En van campers had nog niemand gehoord. Behalve dan die verdwaalde hippie die van zijn busje een bloemenschilderij had gemaakt. In dit zomerse nummer van Zeeuws Weerzien trekken we het gebreide badpak nog eens aan.

door Jan van Damme

Kampeerterreinen aan de Zeeuwse kust waren er nog nauwelijks. Een enkele boer zag brood in dat volk dat zandkastelen wilde bouwen. Hij wist dat de vloed ongenadig was maar zweeg daarover. Als ze maar netjes betaalden voor een plekje in zijn schapenwei, dan werden er geen vragen gesteld.

Het was elke ochtend een fleurige stoet die met badhanddoeken, zonnehoeden en transistorradio’s achter de dijk verdween. Pas tegen de avond werd er in omgekeerde richting geparadeerd. Of eerder, als een onweersbui putjes in het zand had geslagen.

Ketelpak

Wij rukten juist in die vakantietijd uit met tractoren, aanhangers, stroladers, stropersen. De kraaien mochten van het dak vallen, ik had mijn ketelpak aan. Met een zekere trots, zeker als Randstedelijke leeftijdgenoten het over ‘dat boertje van buut’n’ hadden. Dan trok ik nog eens aan de gashendel van mijn Fordson Major, die vervolgens een – volgens mij dan toch – indrukwekkende rookpluim uit de uitlaat stiet.

Ondanks die zomerse boerennuchterheid moet er zo rond 1960 toch iets van het vakantievirus binnen ons gezin geslopen zijn. Het draaide allemaal om een schuurtje, een kotje zoals je er overal onderaan de binnendijken zag staan. Nog steeds. Of je nu rondfietst bij de Marolleput, of bij Mariekerke, Brijdorpe, Bakendorp of Stroodorp, er zijn altijd wel agrariërs die ergens een schuurtje hebben neergezet voor de opslag van kooiwielen, ploegen, cultivatoren.

Pipo

Mijn vader had zo’n kotje op de rand van zijn eigen akker, onderaan de zeedijk. Het was nog een fier bouwwerkje ook, opgetrokken met betonplaten en voorzien van een schuin aflopend golfplaten dak. In het voorjaar werden de wanden wit gesausd en een van mijn zussen schilderde er in felrode letters de naam op: Pipo. Het was, nou ja, niet luxe. Water betrokken we uit een tank die op een boerenkar naast het huisje stond. De wc was een plank met een gat erin. En er was een stapelbed dat ooit van veren was voorzien geweest. We zijn enkele jaren achtereen tegen het begin van de zomervakanties, dus voor de strotijd, in Pipo gaan zitten. Wat we er moesten doen, daarvan hadden we niet zoveel idee. Zandkastelen bouwen was iets voor Hollanders en Brabanders, of Duitsers die zachtjesaan weer durfden komen.

Die enkele vakantiedagen per jaar keken we vooral naar de tarwe die tot op een halve meter van het zomerhuisje was ingezaaid. We zagen de aren groeien.

Veldmuizen

Een meerderheid in het gezin telde al gauw meer na- dan voordelen van Pipo. Elk jaar schilderen, de niet te winnen strijd tegen veldmuizen, het drinkwater dat je eerst moest koken, de wc waarop je alleen met dichtgeknepen neus kon gaan zitten.

Er was niet veel overtuigingskracht voor nodig. Na een paar matig verlopen voorzomers kreeg de cultivator, een soort eg om de grond mee te bewerken, een plekje in Pipo. Ik denk dat ons hele gezin opgelucht adem haalde.

foto: Dit beeld van spelende kinderen op het strand van Zoutelande uit 1966 komt uit de collectie foto’s die Maarten Hardon maakte en die is geschonken aan de
Beeldbank Zeeland. Meer foto’s op pagina 8 en 9. | Foto: Maarten Hardon. ZB | Beeldbank Zeeland. Rec. Nr. 170656

Geen reacties

Geef een reactie