Een kerstverhaal
Lezer Nico van der Meer uit Schore vertelde Remco van Schellen in podcast 129 over de barre voettocht die hij als dertienjarige met zijn broer maakte tijdens de Hongerwinter. Zijn moeder stuurde de jongens vanuit Den Haag naar Deventer en Friesland, waar familie woonde die meer te eten had. De beide broers zagen tijdens de lange tocht af: het was koud, ze hadden weinig tot geen eten en hun kleren en schoenen waren niet berekend op het winterweer. Ze ontmoetten verschillende mensen die hen warm in hun huis opnamen en hen even tot rust lieten komen. Vlak voor Kerst 1944 werden ze gastvrij opgenomen door boerenfamilies, zodat ze daar de bevrijding konden afwachten. En Nico kon er zijn verjaardag vieren op Tweede Kerstdag. Een echt kerstverhaal dus!
Nico schreef zijn aangrijpende verhaal voor ons op:
Een barre voettocht
Het was in de hongerwinter van 1944-’45 dat ook mijn vader en moeder aan eten moesten zien te komen voor ons gezin.
Er was nauwelijks nog gas, licht en water en van naar school gaan was al geen sprake meer, omdat ook onze school in de Daquerrestraat in Den Haag gesloten was. Hout voor de kachel haalden we met een omgebouwde oude kinderwagen in het Scheveningse spergebied, voor zover we tenminste bij de doorlaatposten door de Duitse wachtposten werden toegelaten.
Ondergedoken
De Duitsers die ons land bezet hadden, zochten steeds vaker met de beruchte razzia’s naar mannen die ze nodig hadden om in Duitsland te werken. Vader zat daarom vaak ondergedoken en moeder moest maar zien hoe ze de touwtjes aan elkaar moest knopen. Het werd voor haar op den duur ondoenlijk om ons, opgroeiende kinderen, te eten te geven terwijl er ook nauwelijks kleren te verkrijgen waren.
Zij zag het, zoals zo velen, dan ook niet meer zitten en op een decemberdag vertelde ze mijn twee jaar oudere broer en mij dat wij ergens in Friesland een tante hadden wonen en dat we daar misschien wel naar toe konden gaan. Het zou daar veel beter zijn dan waar we nu woonden, Den Haag. Het plaatsje heette Pingjum. Daar hadden we nog nooit van gehoord. Het lag wel zo’n 350 kilometer in het noordoosten. En in Deventer woonde ook verre familie, misschien konden we daar eens langs gaan,je wist maar nooit. We kregen het adres mee.
Op weg
Na veel vijven en zessen vertrokken wij op een gure, mistige dag vlak voor Kerstmis nagestaard door een verdrietige moeder die met ons zusje op de arm voor de deur stond. We hadden wat van bloembollenmeel gebakken brood bij ons, een hompje surrogaatkaas en twee flesjes waterige taptemelk. We namen ook een knijpkat mee en een dunne grijze paardendeken.
We hadden veel te dunne kleren aan en de zolen van onze schoenen bleken al gauw niet echt waterdicht te zijn. We kenden Den Haag op ons duimpje en bereikten via de kortste route de weg Den Haag – Gouda, daar waar nu het Prins Clausplein ligt en omdat er toch geen verkeer was liepen we gewoon langs de hoofdweg.
Het werd steeds mistiger en de struiken en de bomen kwamen onder de rijp te zitten en ook onze wenkbrauwen. Af en toe kwam met veel lawaai een Duitse legerwagen voorbij daveren. Ons brood aten we op bij een gesloten cafeetje waarvan de stoelen nog buiten stonden maar waar geen mens te bekennen was. Het werd al vroeg donker en we begonnen uit te zien naar een adresje waar we misschien konden overnachten. We probeerden het een paar keer bij een boerderij maar hadden geen geluk, men zag ons liever gaan dan komen, omdat we nou niet bepaald de enige zwervertjes waren die onderweg naar ergens gingen.
Prachtmensen
Vlak voor Bodegraven zagen we in een weiland een kleine stal en, ten einde raad, besloten we te gaan kijken of daar stro of zo lag om daar de nacht door te brengen. Net toen we over een hek wilde klimmen kwam er een mijnheer aanfietsen die afstapte en verbaasd vroeg wat we gingen doen. We legden het uit en daarop zei de man dat we maar met hem mee moesten lopen naar zijn huis.
We kwamen bij een winkel met allemaal huishoudelijke zaken. De vriendelijke mijnheer liet ons binnen en bracht ons naar de huiskamer. Daar zaten een vrouw en drie kinderen aan de tafel. Het was er behaaglijk warm en dat deed ons goed want we waren zowat versteven. We wisten even niet hoe we het hadden. We waren doodop, begrijpelijk, want we hadden zo’n 30 kilometer gelopen. We kregen te eten en te drinken en we mochten blijven slapen. ,,Tussen onze eigen kinderen is plaats genoeg”, zei die lieve mevrouw.
Maar we moesten weer verder want die mensen hadden het ook niet makkelijk in die oorlogs-omstandigheden. Tot onze blijdschap hadden ze ook geregeld dat we met een auto van de voedselvoorziening konden meerijden tot bij Utrecht.
Later op de dag vonden we tot onze verrassing in onze rugzakken een paar appels, een stukje echte kaas en een paar flinke sneden roggebrood. We hadden ook warme kleren gekregen die eigenlijk voor hun eigen kinderen bestemd waren. Wat een prachtmensen !
Engelse vliegtuigen
Bij Jutfaas moesten we uitstappen en verder lopen, richting Deventer, waar we de IJssel hoopten te kunnen oversteken, als de Duitsers dat tenminste toelieten, want de bruggen werden zwaar bewaakt.
Het was helder weer geworden en het vroor een beetje. Maar met de komst van dat mooie weer verschenen ook de Engelse vliegtuigen in de lucht en die schoten op zowat alles wat maar beneden hen bewoog.
Laat in de middag naderden we Scherpenzeel en we zagen op een reclamebord dat er in een hotel midden in het dorp, ‘De Witte Holevoet’, waar gratis soep werd uitgedeeld voor de hongervluchtelingen. Wij daar dus als een haas naar toe en kregen daar twee keer een bord warme soep. Dat deed ons erg goed.
Uit niets bleek dat het over een paar dagen Kerstmis was want nergens zag je ook maar iets dat op een kaarsje of lichtje leek. Het was een nare oorlogstijd.
De duisternis viel snel in en we werden ongerust of we een plekje voor de nacht konden vinden. Net buiten Scherpenzeel zagen we de omtrek van een boerderij net een eindje van de weg af en we liepen het oprijpad op. We liepen achterom die boerderij en schrokken van een grote waakhond die vervaarlijk blafte. Hij lag gelukkig aan een ketting lag en deed verder niets. Meteen ging de staldeur open en er kwam een man in een overall naar buiten.
Na ons gebedel liet hij ons in de keuken waar de boerin zat te breien bij het licht van een olielamp.
Ze begroette ons vriendelijk en zei dat we maar dicht bij het kolenfornuis moesten gaan zitten om warm te worden. We kregen brood met echte boter en worst erop, fantastisch! Ze maakte melk warm en gaf ons allebei een beker vol. ’s Nachts mochten we in het heerlijk warme stro boven de koeien slapen. We hoorden de vele bommenwerpers naar en van Duitsland brommen, maar ook de vrediger geluiden van het vee beneden ons.
Even vrede op aarde
We lagen zachtjes te praten over thuis en kregen toch wel een beetje heimwee. We sliepen een gat in de dag en werden gewekt door het gerinkel van melkbussen en het zachte geloei van de koeien: voor ons was het even vrede op aarde.
We daalden de ladder af en liepen naar de keuken waar de boerin al brood en melk voor ons had klaargezet, het leek wel feest! Onze kleren waren gedroogd en na ons op de deel met ijskoud water uit de pomp te hebben gewassen,, vertrokken we, zo ongeveer richting Apeldoorn.
Bij het afscheid nemen was de boer er niet maar de hartelijke gastvrije boerin gaf ons een dikke kus: we waren er beduusd van!
Bijna jarig
Op de kalender die in de keuken hing zagen we dat het 22 december was. Waar zouden we met de Kerstdagen zijn, vroegen wij ons in stilte af. Tweede Kerstdag was ik jarig, dan werd ik 13.
We gingen richting Barneveld en na de middag waren we in Voorthuizen. We liepen op het fietspad langs de weg naar Apeldoorn toen er een grote Duitse legerwagen ons van achteren naderde en stopte.
Gevaarlijke lift
Een van de twee Duitsers in de cabine vroeg ons in zijn beste Nederlands waar we heen moesten en we antwoordden dat Deventer onze voorlopige bestemming was. Daar zouden we verder wel zien, eerst de IJssel over, dat was voor ons belangrijk. We werden zowat bevolen op de oplegger te klimmen en ik kreeg een ijzeren staaf van de gasgenerator in mijn handen gedrukt met de mededeling dat ik tijdens het rijden de lucht moest afturen naar Tommy’s, de Engelse jagers.Als ik die zou zien moest ik onmiddellijk met die staaf op de cabine slaan zodat de vrachtwagen dekking kon zoeken.
Het was berenkoud in die open laadbak en ik liet me op de vloer zakken, vliegtuigen of niet. Mijn broer heeft ook nog een poosje zijn best gedaan maar zag het ook niet zitten. We voelden ons niet erg op ons gemak op die vrachtwagen, een prooi voor de Tommies.
Na een goed uur kwamen we aan bij de IJsselbrug bij Deventer waar het krioelde van de Duitse soldaten en waar afweergeschut stond. De brug was beschadigd door luchtaanvallen maar we konden er over al, was de bewaking het daar eerst niet mee eens. Maar de Duitsers van de vrachtwagen zeiden dat we goed werk hadden gedaan door de lucht af te turen en toen mochten we mee over de IJssel.
Over de brug stopte de vrachtwagen op een plein. ,,Absteigen’’, riepen de Duitsers, ,,Wir gehen nicht weiter!” We kregen warempel nog een half Duits soldatenkuch van die soldaten als dank voor ons ‘speurwerk’. De lucht was aan het betrekken en er dwarrelden sneeuwvlokjes omlaag.
Verhuisd
We besloten om naar de verre familie te gaan en vroegen een vrouw de weg naar dat adres. Die familie was echter verhuisd zeiden de jonge bewoners maar ze wisten niet waar naar toe.
We vroegen of we misschien een nachtje mochten blijven slapen want dat we het koud hadden en erg moe waren. Ze lieten ons gastvrij binnen en we mochten in de logeerkamer slapen. We mochten ons wassen en kregen warm eten, een weldaad! We sliepen als marmotten een gat in de dag.
We begrepen dat we daar niet konden blijven, maar de aardige mensen zeiden dat we, voor we verder gingen, eerst nog wat moesten eten. Het was al één uur geweest toen we afscheid namen van die vriendelijke mensen. We raadpleegden ons wegenkaartje en besloten richting Raalte te lopen en daar maar zien onderdak voor de nacht te krijgen.
We baalden van dat gesappel maar wisten niet wat we anders konden doen. Onderweg mochten we nog een heel eind met een boerenwagen meerijden tot bijna in Wesep. We stapten flink door want het werd alweer donker.
Redding
Vlak voor Raalte stond tot onze schrik een lange colonne Duitse wagens met paarden ervoor maar de soldaten keken zelfs niet naar ons om ondanks dat het allang spertijd was. Bij een van de eerste huizen belden we zomaar aan, we waren moe, hondsmoe. De deur ging open en een jonge vrouw keek ons vragend aan. Toen we zeiden dat we helemaal van Den Haag kwamen lopen en het erg koud hadden, liet ze ons binnen.
Haar man zat aan tafel en er lag een spel op het tafelkleed: Mens erger je niet!‘ We kregen te eten en te drinken en we mochten in ieder geval ’s nachts daar blijven. Wat een opluchting!
De volgende morgen, na een heerlijke nacht slapen, kwam er een vriendelijke mijnheer van de Hervormde kerk, die ons vertelde dat we echt niet meer verder hoefden te lopen. Als we dat wilden, konden we allebei op een boerderij terecht tot na de oorlog.
Of we dat wilden?! We waren de koning te rijk.
En zo kon het gebeuren, dat we, net nog op tijd, Kerst mochten vieren bij gastvrije boerenfamilies aan de Wijheseweg tussen Raalte en Broekland.
Na de bevrijding.
We zijn daar tot eind juni buitengewoon goed verzorgd. Wel hebben ook wij daar spannende oorlogsmaanden meegemaakt. Op 15 april1945 werden we door de Canadezen bevrijd. We hebben onze bevrijders daadwerkelijk zien naderen en angstig de ‘schermutselingen’ tussen hen en de Duitsers gezien vanuit de boerderij die zo’n 100 meter van de weg stond.
Mijn broer en ik zagen elkaar niet zó vaak. Tijdens ons verblijf op de boerderij kwam moeder op een gegeven dag aanlopen met mijn kleine zusje in een gammel kinderwagentje. Zij had ook een groot gedeelte van de reis gelopen en is tenslotte door een gezin in Heino opgenomen.
Op een dag in februari stond plots vader voor onze neus. Hij zag er erg ontredderd uit en zijn brillenglazen waren gebarsten. Hij bleef niet lang en later vernamen wij dat hij onderdak gevonden had in Ittersum bij Zwolle.
Geen reacties