‘Nuttige’ handwerken
door Margreeth Ernens-Abrahamse
Op de lagere school in Terneuzen hadden de meisjes eens per week ‘nuttige handwerken’. In klas 1 en 2 gingen we daarvoor naar juffrouw Van der Welle, door ons oneerbiedig ‘Welleputje’ genoemd. Zij leerde ons breien.
Met roestige breinaalden moesten we onbestemde lapjes van katoen in elkaar zien te flansen. Juffrouw Van der Welle was heel streng en wees je keihard op fouten in je broddelwerkje. Zonder dralen haalde ze het werk weer uit tot aan de fout… en kon je opnieuw beginnen. We waren dan ook allemaal blij als dat ene uurtje erop zat. Wat het nut van deze lessen precies was, ontging mij ten enenmale. En eerlijk gezegd had ik er ook het geduld niet voor.
Mijn smeekbeden om met de jongens naar handenarbeid te mogen haalden helaas niets uit.
In de volgende klassen kregen we nuttige handwerken van een mevrouw die daarvoor was opgeleid. Zij wijdde ons in in de schone kunst van het haken. Zo maakten we onder meer een netje voor kaatsenballen, en veel pannenlappen.
Daarna liet ze ons een ‘moderne’ versie maken van een merklap, die je kon ophangen. We moesten allerlei soorten steken op een rechthoekige lap maken. Ergens onderop moest je je naam borduren. Aangezien mijn voor- én achternaam nogal veel letters bevatten, paste dat niet op één regel. Dus dat werden er twee. Ik vond het nogal veel werk om uit te vlooien waar ik met de eerste letter van mijn achternaam moest beginnen, want ik wilde keurig netjes aan de rechterkant uitkomen. Dus ik begon met de laatste letter en werkte zo naar links. Dat leverde elke week commentaar op, want de mevrouw kon maar niet begrijpen waaróm ik het zo deed…
Toen we alle soorten steekjes zo’n beetje hadden gehad, gingen we over op naaien. Met de hand wel te verstaan. We kregen een heel erg roze lapje en daarvan moesten we een babyhesje maken. Zo leerden we knippen en nette kleine steekjes maken. De naadjes kregen een ‘engelse naad’, dat betekent dat je eerst de naad aan de buitenkant moest stikken, en het vervolgens aan de binnenkant nogmaals moest stikken, zodat je geen rafels had.
Ik vond het een hoop gedoe. Mijn moeder naaide veel van onze kleren op de naaimachine en daar zag ik toch veel voordelen in. Tot slot moesten we een borduurwerkje op het babyhesje maken. Het hesje had me bloed, zweet, tranen en zere vingers gekost, maar het was af, klaar om in een doos op zolder te worden gezet.
Een kleine twintig jaar later werd ik moeder van een schattig zoontje. Toen hij een week of zes was, kon ik het toch niet laten en trok hem – zeer eenmalig – het babyhesje aan. Het paste. En dat heb ik vereeuwigd, en vervolgens het hesje weer in de doos gestopt.
Een aantal van mijn broddelwerkjes (met daaraan nog de originele kaartjes van de juf) ligt te verstoffen op zolder. Voor de gelegenheid heb ik het doosje opgezocht, maar straks gaat het weer linea recta naar boven!
Foto’s: privéarchief Margreeth Ernens
Remco van Schellen van Omroep Zeeland maakte een podcast met Margreeth over de naailes en de gemaakte werkjes.
Geen reacties