Hoe ik kennismaakte met Zeeland

Joan Verheij uit Goes beschrijft hoe ze als vijftienjarige vanuit Den Haag naar Zeeland reisde om deel te nemen aan een zomerkamp. Die eerste kennismaking met Zeeland maakte zoveel indruk, dat ze inmiddels al 45 jaar in de provincie woont.

door Joan Verheij

We schrijven 1959, 15 jaar ben ik, net overgegaan naar de 3e klas van de HBS, hakken over de sloot, dat wel! Alles in de natuur is interessanter dan die HBS. Mijn vrije tijd besteed ik voornamelijk aan de NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie van jongeren tussen de 12 en 23 jaar, een zelfbesturende club zonder volwassenen.

Ik woon in Den Haag waar het strand nooit ver weg is en waar ik graag schelpen zoek, wie heeft nooit eens een schelp meegenomen? De NJN heeft ook een strandwerkgroep, de SWG, waar ik lid van ben. Behalve NJN-ers zijn daar ook volwassenen van de Koninklijke Natuurhistorische Vereniging, de KNNV, lid van. In het SWG-blad , ‘Het Zeepaard’, wordt een zomerkamp aangekondigd in Zeeland. Het duurt een week, kost 20 gulden en is in Wemeldinge. Thuis gevraagd of ik er naartoe mocht, het mag, mijn vader gireert het geld en maar eens opgezocht in de Bos Atlas waar Wemeldinge ligt. Beetje ver om te fietsen. Maar er gaat een trein naar Kapelle-Biezelinge. Dus eerst een dag tevoren op station Staatsspoor in Den Haag de fiets opgestuurd naar Kapelle-Biezelinge en gelijk maar een treinkaartje gekocht voor 4 gulden.

Nog nooit in Zeeland geweest. In de trein zie ik rare namen voorbijkomen: Krabbendijke, dubbele stationsnamen, Rilland-Bath, Kruiningen-Yerseke, Kapelle-Biezelinge … Wat is het er kaal en mooi! Je ziet de schorren en slikken vanuit de trein. Station Kapelle-Biezelinge, de fiets is aangekomen, tassen erop en naar Wemeldinge, er staan gelukkig wegwijzers.

De bushalteman

Wemeldingse Zandweg, dat lijkt me wel goed! Ik moet naar Hof Malecote, daar verblijven we. De routebeschrijving is zoals altijd bij NJN-kampen verre van duidelijk, maar er staat gelukkig een man bij de bushalte. Die weet het precies want hij is toevallig ook kampdeelnemer en moet eventjes naar Kapelle voor een boodschap.

In het kamp is al een bont gezelschap aanwezig. Wat zijn sommigen al oud en wat zijn er weinig meisjes! Een heel warm welkom, een enkele NJN-er ken ik, met de anderen maak ik kennis, ieder gewoon met de voornaam ook al zijn sommigen veel ouder dan ik. Achteraf bleek het te wemelen van de professoren en toekomstige professoren, gelukkig wist ik dat toen nog niet! Dan was ik mij wild geschrokken! Jaren later zal ik in Leiden nota bene afstuderen bij de ‘bushalte man’.

Nog nooit vertoond

Er zijn gelijk al problemen, er is wel butagas maar de branders zijn niet meegekomen met de bode. Er moet toch gegeten worden, bij de NJN zouden we dan wel een boterham met appelmoes gegeten hebben maar nee, de SWG is beroemd om het lekkere eten dus kan dat niet. Tot mijn verbazing blijkt dat de kampleiding besloten heeft dat we buiten de deur gaan eten. We lopen naar wat nu Hotel Smits is. Het eten staat al klaar! Niet te geloven, vermicellisoep, aardappels met andijvie en een bal gehakt! Bij de NJN is dat nog nooit vertoond. Het zal wel een behoorlijk gat in het budget hebben geslagen!

Hof Malecote, de schuur in 1959.

Hof Malecote. De boer, P.J.J. Dekker komt ons welkom heten. De KNNV-ers, toevallig allemaal mannen, krijgen een biertje. De leden van de NJN, waar alcohol taboe is, een flesje Hero.  Er zijn nog drie andere meisjes, wij slapen in een apart stuk van de schuur, ver van de mannen, in onze slaapzakken en op stro. Het is een echte Zeeuwse schuur, met mendeuren en klinkets, met nog een klein deurtje erin voor de kat. Zwart met wit omrand. Binnen staan grote stapels kistjes met pruimen. Wim Dekker, de zoon die bedrijfsleider is, komt vertellen dat we zoveel pruimen mogen eten als we maar willen maar alleen uit de aangewezen kistjes, de rest staat afgewogen klaar voor de veiling.

Stikleuk

De zus van P.J.J. Dekker, tante Koos, komt ons ook gedag zeggen, ze vindt het ‘stikleuk’ dat er ook meisjes zijn. Boer P.J.J. is ‘vergaderboer’, hij is, naar ik later zal ontdekken dijkgraaf en veilingbestuurder en nog veel meer. Het gemaal aan de Oosterschelde bij Kattendijke is later naar hem genoemd. Met de zoon, Wim Dekker, zal ik een jaar of twintig later nog samen als hoofdingeland in het bestuur van het waterschap ‘De Brede Watering van Noord- en Zuid-Beveland’ belanden. Het kan verkeren! Iedereen was verbaasd dat wij elkaar toen al een jaar of twintig kenden terwijl ik hier helemaal niet vandaan kom!

Maar het kamp ging natuurlijk over de natuur. Zeeland is helemaal nieuw voor mij. Aan de Kattendijkse Dijk zie ik op het basalt planten en dieren groeien die ik nog nooit heb gezien. Meterslang bruin suikerwier, Iers mos, rode, bruine en groene algen als schilderijtjes. Schelpen die ik in Kijkduin en Scheveningen nog nooit heb gezien, muiltjes, patella’s, gele stompe krukels, purperslakken, oesters. Allerlei dieren als zeeanemonen, zagers, leeglopers, naaktslakken en ‘zeikers’ oftewel zakpijpen. Exotische namen. Ik heb ze niet bedacht. Ook diverse soorten garnalen,  allerlei soorten krabben en ander klein gespuis. De Latijnse namen vliegen mij om de oren! Keverslakken die ik alleen op een plaatje had gezien. Maar ook planten als zeekraal, zeeasters, alsem en lamsoren! En tientallen verschillende soorten korstmossen op de Muralt-muurtjes en de paaltjes.

Boottocht

De man van de bushalte, Cees den Hartog, een van de echte biologen, is als zoöloog werkzaam op het net opgerichte Delta Instituut voor Marien Biologisch Onderzoek in Yerseke, het latere NIOZ. Daar bestuderen ze de invloed van het Deltaplan op de natuur, te beginnen met de Zandkreek die als eerste zal worden afgesloten. Hij regelt dat we gaan varen met de boot van het Delta Instituut, de Max Weber. Met een echte schipper erop.

Vissen met een kor en met een bodemhapper een stuk van de bodem ophappen en daarna zeven. Weer een hele dierentuin. Alles wordt zorgvuldig op naam gebracht, geteld, genoteerd en in potjes gedaan. Ook de vissen worden geteld. Die zullen ’s avonds in de pan gaan want de branders zijn inmiddels gearriveerd. Een welkome afleiding van blikken van Tieleman en Dros met complete maaltijd die ’s avonds worden opgewarmd in een gamel met heet water. De leiding van oudere mannen kon kennelijk toen niet koken en niets anders bedenken, nou ja er waren pruimen genoeg voor de vitamines.

Zwemmen in het Kanaal bij het Goese Sas en in het Kanaal door Zuid-Beveland, kijken wat daar leeft, fuikhoorns vangen met een dode mossel aan een touwtje. Yerseke Dam, Yerseke waar oester- en mosselboeren maar al te graag vertellen hoe het zit met de kweek van oesters en mossels en vertellen hoe die gekweekt en verwaterd werden.

De oesterpercelen, de mossel verwaterplaatsen de gekalkte dakpannen met oesters, de kreeftenparken en dat het allemaal voorbij zou gaan met de sluiting van de Oosterschelde. We fietsen door de polders, van de ene plek naar de andere. Naar de Zandkreek bij Wolphaartsdijk, wat een ruimte, wat kaal allemaal!

Iedereen groeten

Een van de wat oudere NJN-ers, Wim Vader, komt uit Krabbendijke en als we ergens naartoe fietsen groet hij iedereen op het land. Er wordt terug gegroet, wij zijn er ook snel aan gewend, steken onze hand op en roepen ook hoi! Waar vind je dat in de stad. Iedereen is aardig, tante Koos brengt ons ook nog bakken vol bramen en we hebben al zoveel pruimen.

P.J.J. Dekker komt nog een avond een verhaal vertellen over de geschiedenis van  Zeeland en bioloog Bram Drinkwaard houdt een lezing over schelpdierenteelt, we krijgen weer een flesje Hero of bier aangeboden door de boer. Wat ze vertelden weet ik door de vermoeidheid van toen niet meer, maar wel: wat waren ze allemaal aardig!!

Elk jaar weer

Later zou ik weer elk jaar naar Zeeland gaan, nu met de NJN in Wolphaartsdijk, eerst bij Van Oeveren aan de Zuidvlietpolderdijk, later op een kampeerterrein aan de Veerweg, dat was ook allemaal heel bijzonder. Er waren daar toen nog nauwelijks toeristen. Ook toen ik te oud was voor de NJN gingen we bijna elk jaar weer naar Zeeland.

Vele jaren later schreef mijn zoon Janjaap, toen 7 jaar oud,  in zijn eerste opstelletje: ,,En later gaan we in Zeeland wonen!” Hij had toen nog geen idee dat het eens waarheid zou worden, ik ook niet trouwens. Drie jaar later was het zover, inmiddels woon ik meer dan 45 jaar met veel plezier in Zeeland en heb ik veel zien veranderen, maar oude liefde roest niet!

Fotobron: privéarchief

Garnalen zoeken.

 

Hof Malecote.

Zeven.


Kijken wat het vissen heeft opgeleverd.

6 reacties
  • Helma Joosse
    Geplaatst op 19:44h, 23 februari Beantwoorden

    Wat een mooi en ook leuk verhaal Joan!

  • Erna Verheij
    Geplaatst op 19:25h, 23 februari Beantwoorden

    Interessant om te lezen en heel mooi verwoord!

  • Frits de Kaart
    Geplaatst op 09:41h, 23 februari Beantwoorden

    Mooi verhaal Joan.

  • Marjan de Koster
    Geplaatst op 20:55h, 22 februari Beantwoorden

    Wat een prachtig en leuk verhaal Joan. Ik heb ervan genoten.

  • rienk geene
    Geplaatst op 14:26h, 17 februari Beantwoorden

    Er is nog niks veranderd in Zeeland 🥳 leuk te lezen, dank je Joan.

  • marjoleine hallema (sterk)
    Geplaatst op 17:57h, 16 februari Beantwoorden

    leuk joan !

Geef een reactie