Onzevaders en Weesgegroetjes
THEMAKRANT GELOOF EN ONGELOOF (editie 11, december 2021)
door Albert Kort
Een bevlogen of fanatiek katholiek ben ik nooit geweest.
Net zo min als mijn vader of mijn moeder trouwens. Mijn moeder kwam uit een kinderrijk katholiek Brabants gezin en had een broer die al vroeg als missionaris naar Chili vertrok. Mijn vader had zich tot tot het katholicisme bekeerd om met mijn moeder te kunnen trouwen.
Bij ons ging het er dan ook redelijk ontspannen aan toe. Het enige waartoe we verplicht waren was het zondagse kerkbezoek.
Op de lagere school namen de leerkrachten hun geloof echter wel serieus. Ieder dagdeel werd geopend en afgesloten met gebed en voor het vak godsdienst waren de nodige uren ingeruimd.
Biechten
Ook het biechten werd door de school geregeld. Met de hele klas ging je naar de kerk om daar met zijn allen naast elkaar op de achterste bank te gaan zitten. Gewapend met een gebedssnoer, de zogenaamde rozenkrans, zat je in spanning te wachten op het moment dat je de biechtstoel in moest.
Die stoel had veel weg van een groot wandmeubel, in twee schotten verdeeld, waarbij de pastoor aan de ene kant door het gaas luisterde wat jij allemaal had op te biechten. Belangrijk was dat je je wist te herinneren wat je zoal op je kerfstok had.
In de regel wist ik niets anders te bedenken dan onschuldige dingen, zoals het stelen van een snoepje of het plagen van iemand met flaporen, want aan die dingen kon je je geen buil vallen. Je kwam er dan met een lichte straf vanaf. Bijvoorbeeld door gedwongen knielend op de kerkbank een paar Onzevaders en Weesgegroetjes te prevelen. Om de tel niet kwijt te raken had je de rozenkrans bij je, waarop ieder kraaltje voor een gebed stond.
Zware overtreding
Het zijn altijd weer de uitzonderingen die je bijblijven. Zoals die ene keer toen ik een ‘zware overtreding’ had begaan. Wat was er gebeurd? Op een kaart die we zes weken voor Pasen kregen uitgereikt was voor iedere dag een vakje ingeruimd, dat je moest inkleuren als je op die dag naar de kerk was geweest.
Omdat mijn kerkbezoek zich tot de zondagen beperkte, bleef mijn kaart grotendeels wit, terwijl ik tot mijn grote schrik zag dat bijna alle andere kinderen in de klas bij de meester een praktisch volledig ingekleurde kaart konden laten zien. Daar schaamde ik me zo voor, dat ik besloot de waarheid maar een handje te helpen door wat extra vakjes van een kleur te voorzien.
Toen ik dit opbiechtte, legde de pastoor me een zware straf op. De rozenkrans kwam toen goed van pas, ik kan me namelijk niet herinneren dat ik ooit zo veel kralen heb moeten tellen.
Illustratie: uit ‘Prentenboek bij de eerste Katechismus’ | Maastricht / ‘s-Hertogenbosch 1949
Geen reacties